Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet op de dividendbelasting 1965

 

Artikel 4
1
Inhouding van de belasting mag achterwege blijven ten aanzien van opbrengsten van aandelen, winstbewijzen en geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, indien:
a
de deelnemingsvrijstelling, bedoeld in artikel 13 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, of de deelnemingsverrekening, bedoeld in artikel 13aa van die wet, van toepassing is op de voordelen die de tot de opbrengstgerechtigde uit die aandelen, winstbewijzen en geldleningen geniet en de deelneming behoort tot het vermogen van zijn in Nederland gedreven onderneming;
b
de opbrengstgerechtigde en de inhoudingsplichtige deel uitmaken van dezelfde fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de aandelen, winstbewijzen en geldleningen bij de opbrengstgerechtigde behoren tot het vermogen van zijn in Nederland gedreven onderneming.
2
Inhouding van belasting blijft achterwege ten aanzien van de opbrengsten van aandelen, winstbewijzen en geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, indien de opbrengstgerechtigde een in een andere lidstaat van de Europese Unie gevestigd lichaam is en aan de volgende voorwaarden is voldaan:
1
de opbrengstgerechtigde en de inhoudingsplichtige hebben één van de in de bijlage bij de Richtlijn 90/435/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (PbEG L 225), opgenomen, of een bij ministeriële regeling aangewezen rechtsvorm;
2
de opbrengstgerechtigde heeft op het tijdstip waarop de opbrengst ter beschikking wordt gesteld, een belang in de inhoudingsplichtige waarop de deelnemingsvrijstelling, bedoeld in artikel 13 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, of de deelnemingsverrekening, bedoeld in artikel 13aa van die wet, van toepassing zou zijn zo hij in Nederland zou zijn gevestigd;
3
de opbrengstgerechtigde en de inhoudingsplichtige zijn in de lidstaat van vestiging zonder keuzemogelijkheid en zonder ervan te zijn vrijgesteld, onderworpen aan de aldaar geheven belasting naar de winst als bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van die richtlijn;
4
de opbrengstgerechtigde en de inhoudingsplichtige worden in de lidstaat van vestiging niet geacht volgens een met een derde Staat gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting buiten de lidstaten van de Europese Unie te zijn gevestigd;
tenzij op grond van een voorschrift ter bestrijding van fraude en misbruiken opgenomen in een door Nederland met de lidstaat van vestiging van de opbrengstgerechtigde gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting, de opbrengstgerechtigde geen aanspraak zou kunnen maken op de in dat verdrag opgenomen verlaging van de belastingheffing op dividenden.
3
Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing ten aanzien van opbrengsten met betrekking waartoe de opbrengstgerechtigde niet de uiteindelijke gerechtigde is.
4
Indien de in het tweede lid bedoelde opbrengstgerechtigde is gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie waarmee Nederland een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten dat voorziet in een verlaging van belastingheffing op dividenden op grond van het bezit van het aantal stemrechten in de vennootschap die de dividenden uitdeelt, wordt in afwijking in zoverre van het tweede lid, onder 2°, eveneens aan de daar bedoelde voorwaarde van 5 percent voldaan als die gerechtigde in het bezit is van ten minste 5 percent van de stemrechten in de inhoudingsplichtige.
5
Inhouding van de belasting mag achterwege blijven ten aanzien van de opbrengsten van aandelen in, winstbewijzen ten laste van en geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 verstrekt aan aangewezen kredietinstellingen en beleggingsinstellingen als bedoeld in de artikelen 5.14, 5.15 en 5.18a van de Wet Inkomstenbelasting 2001 dan wel participatiemaatschappijen als bedoeld in artikel 5.18 van de Wet Inkomstenbelasting 2001.
6
Bij een beleggingsinstelling in de zin van artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 mag inhouding van de belasting achterwege blijven ten aanzien van opbrengsten van geblokkeerde rechten van deelneming in die instelling als bedoeld in artikel 19g, derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, artikel 3.116a, derde lid, of artikel 3.126a van de Wet inkomstenbelasting 2001.
7
Voor het achterwege laten van de inhouding van dividendbelasting ingevolge dit artikel, een teruggaaf van dividendbelasting ingevolge artikel 10, alsmede het achterwege laten dan wel een vermindering of teruggaaf van dividendbelasting ingevolge de Belastingregeling voor het Koninkrijk of een door Nederland gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting, wordt niet als uiteindelijk gerechtigde beschouwd degene die in samenhang met de genoten opbrengst een tegenprestatie heeft verricht als onderdeel van een samenstel van transacties waarbij aannemelijk is dat:
a
de opbrengst geheel of gedeeltelijk direct of indirect ten goede is gekomen aan:
1
een natuurlijke persoon of een rechtspersoon ten aanzien van wie inhouding niet achterwege mag blijven, terwijl dit ten aanzien van degene die de tegenprestatie heeft verricht wel mag, of
2
een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in mindere mate gerechtigd is tot vermindering of teruggaaf van dividendbelasting dan degene die de tegenprestatie heeft verricht; en
b
deze natuurlijke persoon of rechtspersoon een positie in aandelen, winstbewijzen of geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 op directe of indirecte wijze behoudt of verkrijgt die vergelijkbaar is met zijn positie in soortgelijke aandelen, winstbewijzen of geldleningen voorafgaand aan het moment waarop het samenstel van transacties een aanvang heeft genomen.
8
Voor de toepassing van het zevende lid:
a
kan van een samenstel van transacties eveneens sprake zijn ingeval transacties zijn aangegaan op een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht of een met een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht vergelijkbaar systeem dat gelegen of werkzaam is in een staat die niet een lidstaat is van de Europese Unie;
b
wordt met een samenstel van transacties gelijkgesteld een transactie die betrekking heeft op de enkele verwerving van een of meer dividendbewijzen of op de vestiging van kortlopende genotsrechten op aandelen.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • LJN BH6147, Eerste aanleg - meervoudig, 04/01252
    Rechtsoort
    Belasting
    Datum uitspraak
    02-03-2009
    Status
    gepubliceerd
    Soort procedure
    Eerste aanleg - meervoudig
    Instantie
    gepubliceerd
    Rechtsoort
    Gerechtshof Amsterdam
    Niet meer in geschil is dat materieel aan de vereisten voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling in Portugal is voldaan. Tevens staat vast dat feitelijk de deelnemingsvrijstelling is toegepast. Gelet op het vorenoverwogene en gezien de ten tijde van de dividenduitkering van toepassing zijnde Portugese...
  • LJN AU4850, Eerste aanleg - meervoudig, 04/01252
    Rechtsoort
    Belasting
    Datum uitspraak
    21-09-2005
    Status
    gepubliceerd
    Soort procedure
    Eerste aanleg - meervoudig
    Instantie
    gepubliceerd
    Rechtsoort
    Gerechtshof Amsterdam
    Dividendbelasting: Prejudiciële vragen over strijdigheid artikel 4 Wet op de dividendbelasting met EG-verdrag, mede n.a.v. het Fokus-Bank arrest van het EVA Hof.
  •